-->

De christen en de politiek

De verhouding tussen christen en overheid is een onderwerp dat door de eeuwen heen veel discussie heeft opgeroepen. De apostel Paulus schrijft in Romeinen 13: “Iedere ziel zij de overheid die over haar is, onderdanig; want er is geen overheid dan door God, en de bestaande zijn door God ingesteld.” Deze woorden laten zien dat gezag op zichzelf een instelling van God is. Wie zich tegen het gezag verzet, verzet zich tegen Gods ordening. De overheid heeft immers de taak om het goede te belonen en het kwade te straffen; zij draagt het zwaard niet voor niets. Daarom is gehoorzaamheid niet alleen noodzakelijk uit angst voor straf, maar vooral omwille van het geweten.

Ook in Filippenzen 3:20 wordt de positie van de gelovige omschreven: “Ons burgerschap is in de hemelen, vanwaar wij ook de Heiland verwachten, de Heer Jezus Christus, die ons vernederde lichaam zal veranderen en gelijkvormig maken aan het lichaam van zijn heerlijkheid.” Deze tekst legt de nadruk op de hemelse oriëntatie van de christen. Zijn werkelijke vaderland ligt niet op aarde, maar in de hemel. Daaruit ontstaat de vraag hoe een gelovige zich moet verhouden tot de politieke en maatschappelijke orde waarin hij leeft.

Politiek activisme?

De Schrift zegt niet heel duidelijk of wij wel of niet moeten stemmen en reikt al helemaal geen politiek programma of politieke voorkeur aan. Zij laat slechts in beginsel zien hoe de gelovige als vreemdeling in de wereld leeft, onder een overheid die door God is ingesteld. Vanuit dat perspectief kunnen we wel richtlijnen afleiden, maar geen kant-en-klaar systeem voor politieke betrokkenheid.

In de geschiedenis is herhaaldelijk geprobeerd om Jezus Christus als rechtvaardiging voor politieke of revolutionaire bewegingen te gebruiken. Tijdens de middeleeuwse boerenopstanden, in de bevrijdingstheologie van de twintigste eeuw en in hedendaagse politieke stromingen wordt Hij voorgesteld als een activist die onrecht wilde bestrijden. Maar toen Jezus de handelaars uit de tempel verdreef, deed Hij dat niet als politiek hervormer, maar als Zoon van God die Zijn vaders huis reinigde. Zijn optreden was religieus, niet maatschappelijk.

Wie dat gebeuren aanhaalt als rechtvaardiging voor politieke revolutie mist de kern van het evangelie. Binnen de gemeente van Christus geldt wel dat kwaad en onreinheid moeten worden geweerd. Op dat terrein is tucht geboden. Maar in de samenleving heeft de kerk geen goddelijk mandaat om revolutie te ontketenen of macht te grijpen.

Ook het idee dat Jezus zich vereenzelvigde met een specifieke etnische of sociale groep is onjuist. Hij kwam niet in de huid van de verdrukte om politieke bevrijding te brengen, maar in de huid van de zondaar om verlossing te schenken. Zijn zending was geestelijk van aard: God te verheerlijken en zondaren te redden.

Verhouding tot de overheid

Aan het kruis volbracht Christus een tweevoudige verzoening. Ten eerste droeg Hij onze zonden, zodat wie in Hem gelooft rechtvaardig kan leven. Ten tweede werd Hij zelf tot zonde gemaakt, opdat de gelovige gerechtigheid van God zou worden in Hem. De kern van het evangelie is niet maatschappelijke hervorming, maar verzoening met God.

Wie zonde daarbij slechts ziet als onrecht tussen mensen, vergeet dat de eerste zonde opstand tegen God was. De breuk tussen mens en Schepper is de wortel van alle andere ongerechtigheid. Daarom is het herstel van de verticale verhouding de voorwaarde voor herstel in de horizontale. Wie dit negeert en slechts maatschappelijke structuren wil verbeteren, dweilt met de kraan open.

De Schrift leert dus, zoals eerder aangegeven, dat God de overheid instelt en dat de gelovige haar moet erkennen als dienares van God. Ook een heidense of onrechtvaardige regering valt onder die algemene ordening. Nebukadnezar, de koning van Babel, werd door God “Mijn knecht” genoemd, hoewel hij in zijn hoogmoed zondigde. De overheid is dus een instrument in Gods hand, of zij dat nu beseft of niet.

Daarom is de houding van de christen in principe er één van gehoorzaamheid en respect. Alleen wanneer de overheid iets vraagt dat rechtstreeks tegen Gods wil ingaat, ontstaat er een grens. In dat geval moet men, zoals Petrus en Johannes zeiden, “God meer gehoorzamen dan mensen.”

De Bijbel kent echter geen oproep tot burgerlijke ongehoorzaamheid. Christenen worden niet geroepen om de barricaden op te gaan. Zij hebben altijd de plicht tot gehoorzaamheid — hetzij aan God, hetzij aan de overheid, zolang die in de lijn van Gods ordening handelt.

Verhouding tot de democratie

De moderne democratie werpt een nieuwe vraag op: niet langer of wij de overheid moeten gehoorzamen — dat is duidelijk — maar of wij als christenen ook geroepen zijn zelf deel te nemen aan het vormen van die overheid. Moeten wij gebruikmaken van ons stemrecht, of ons daarvan onthouden?

In een democratie kan iedere burger invloed uitoefenen via verkiezingen. Die invloed lijkt gering, maar is principieel: stemmen betekent mede-verantwoordelijkheid nemen voor het beleid dat de gekozen vertegenwoordigers later zullen voeren.

Passief kiesrecht is het recht om gekozen te worden en actief kiesrecht is het recht om zelf te kiezen. Wie een politieke functie bekleedt, neemt rechtstreeks deel aan besluitvorming. Wie stemt, verleent impliciet mandaat en deelt daardoor morele verantwoordelijkheid. De stemmer kan zich niet verschuilen achter het idee dat zijn ene stem geen verschil maakt. Iedere deelnemer draagt verantwoordelijkheid voor de gevolgen van zijn keuze.

Het onvermijdelijke compromis

Wanneer iemand stemt op een partij of kandidaat, identificeert hij zich met dat programma, inclusief de compromissen die de gekozen persoon zal moeten sluiten. In de praktijk kan een stem leiden tot beleid dat haaks staat op Bijbelse normen, zoals bij abortus of morele wetgeving. Wie stemt, moet zich afvragen of hij die gevolgen kan verantwoorden.

De democratie dwingt tot compromissen. Een regering functioneert alleen door coalities waarin men elkaar tegemoetkomt. Daardoor verliest men gemakkelijk het zicht op absolute normen. Christelijke partijen hebben, ondanks goede bedoelingen, nooit een einde kunnen maken aan zonde in het publieke leven. Ze moesten steeds concessies doen.

De geschiedenis laat zien hoe gevaarlijk het is wanneer gelovigen hun geestelijke roeping vermengen met politieke macht. In Duitsland stemden in de jaren dertig veel christenen, ook uit oorspronkelijk apolitieke stromingen zoals de Brüderbewegung, op Hitler. Ze meenden dat hij orde, gezin en morele waarden zou herstellen. Maar hun stem hielp een regime aan de macht dat miljoenen vermoordde en het evangelie vervormde. De “Deutsche Christen”-beweging gaf openlijke steun aan Hitler en verheerlijkte hem zelfs als door God gezonden. Het getuigenis van Christus werd diep beschaamd.

In Zuid-Afrika stemden de blanke gereformeerde gelovigen decennialang op partijen die de apartheid wettelijk vastlegden. Men rechtvaardigde dit met een beroep op Bijbelse orde, maar maakte zich daarmee medeverantwoordelijk voor onderdrukking en onrecht. Ook in Latijns-Amerika steunden evangelische kerken autoritaire leiders in de hoop op bescherming van religieuze vrijheid, en werden zo medeplichtig aan corruptie en geweld.

In de Verenigde Staten is iets vergelijkbaars gaande. Grote delen van de evangelische beweging verbinden hun geloof met partijpolitiek en nationalisme. Ze verdedigen leiders die moreel verwerpelijk handelen, zolang zij maar “christelijke waarden” beloven. Zo raakt het geloof verstrikt in macht, en verliest het zijn moreel gezag. Het kruis wordt dan, bij wijze van spreken, steeds meer geassocieerd met een partijlogo.

Primaire roeping

De kernvraag voor de christen luidt: is hij geroepen macht uit te oefenen over anderen? De Bijbel leert dat de overheid door God is ingesteld om orde te handhaven, maar nergens dat gelovigen de opdracht hebben om zelf het staatsgezag te vormen. Israël kende een theocratie waarin de koning rechtstreeks door God werd aangesteld; dat model geldt niet voor de kerk. Sinds Pinksteren is het volk van God geen natie meer, maar een geestelijke gemeenschap die verspreid leeft onder de volken.

Principieel of praktisch

Er blijven twee houdingen over. De eerste is de praktische houding: men stemt om het minste kwaad te bevorderen, in de overtuiging dat geen stem uitbrengen slechts ruimte laat aan slechtere krachten. De tweede is de principiële houding: men onthoudt zich van deelname, omdat men het huidige politieke bestel ziet als een menselijke orde waarin macht, niet gerechtigheid, regeert. Beide keuzes hebben consequenties. De Bijbel schrijft geen van beide voor. Ieder moet voor God beslissen wat hij verantwoord acht, met een zuiver geweten en zonder anderen te veroordelen (Romeinen 14:5, 23; Kolossenzen 3:17).

Scheiding kerk en staat

Het Nieuwe Testament maakt een duidelijk onderscheid tussen de taak van de overheid en die van de gemeente. De overheid handhaaft orde en straft onrecht; de kerk verkondigt verzoening en gerechtigheid door Christus. Wanneer de kerk probeert de functies van de staat over te nemen, verliest zij haar geestelijke roeping. Wanneer de staat probeert het geloof te reguleren, gaat zij haar bevoegdheid te buiten.

De scheiding tussen kerk en staat is daarom niet vijandig, maar noodzakelijk. De overheid kan recht bevorderen, maar geen geloof scheppen. De kerk kan harten vernieuwen, maar geen wetten afdwingen. De christen leeft op het snijvlak van beide werkelijkheden: hij respecteert de overheid, maar zijn diepste loyaliteit behoort aan Christus.

De positie van een christen

De gelovige leeft in een tijdelijke wereldorde. Zijn burgerschap ligt in de hemel; zijn verblijf hier is dat van een vreemdeling en bijwoner. Hij verwacht de terugkeer van de Koning die eens recht zal doen over de aarde. Tot die tijd getuigt hij door zijn levenswandel, niet door politieke macht.

Wanneer Christus wederkomt, zal Hij een rijk oprichten waarin recht en gerechtigheid volmaakt heersen. Dan zal er geen compromis en geen verdeeldheid meer zijn. Tot dat moment is het de roeping van de christen om in gehoorzaamheid, nederigheid en liefde te leven te midden van een onvolmaakte wereld.

Samenvatting

De overheid is door God ingesteld; gehoorzaamheid daaraan behoort tot het christelijk leven, zolang haar bevelen niet in strijd zijn met Gods wil. Burgerlijke ongehoorzaamheid heeft in de Schrift geen grond. Alleen wanneer gehoorzaamheid aan God en gehoorzaamheid aan mensen elkaar uitsluiten, kiest de gelovige voor God. Politieke deelname is geen opdracht, maar een gewetenskwestie. Wie eraan deelneemt, moet beseffen dat macht corrumpeert en dat men in een seculier systeem altijd concessies doet. Het getuigenis van de kerk ligt niet in wetgeving of maatschappelijke hervorming, maar in het verkondigen van het evangelie. De hoop van de gelovige is gericht op de komst van Christus, niet op de verbetering van aardse structuren. De christen is geroepen om trouw te blijven in kleine dingen, om te bidden voor wie regeert, en om met zijn levenswandel te tonen dat hij toebehoort aan de Koning die komt.

Email: gertim . alberda @ gmail.com (aan elkaar vast)